afknoeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knoei af | knoeide af | heb afgeknoeid |
jij, je, u | knoeit af | knoeide af | hebt afgeknoeid |
hij, zij, het | knoeit af | knoeide af | heeft afgeknoeid |
wij | knoeien af | knoeiden af | hebben afgeknoeid |
jullie | knoeien af | knoeiden af | hebben afgeknoeid |
zij, ze | knoeien af | knoeiden af | hebben afgeknoeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Afknoeien with some of the pronouns.
- Ik knoei altijd met mijn eten.
- Jij knoeit vaak tijdens het koken.
- Hij knoeit regelmatig met zijn verfkwast.
- Zij knoeien nooit met hun administratie.
- We knoeien soms met onze woorden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afknoeien with some of the pronouns.
- Vroeger knoeide ik altijd met verf.
- Toen ik jong was, knoeide jij vaak met je eten.
- Hij knoeide gisteren met zijn pen.
- Zij knoeiden vorige week met de ingrediƫnten.
- We knoeiden elke dag tijdens de oefeningen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afknoeien with some of the pronouns.
- Ik heb mijn werk afgeknoeid.
- Jij hebt de taart afgeknoeid.
- Hij heeft zijn presentatie afgeknoeid.
- Zij hebben het project afgeknoeid.
- We hebben de opdracht afgeknoeid.