uitwringen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wring uit | wrong uit | heb uitgewrongen |
jij, je, u | wringt uit | wrong uit | hebt uitgewrongen |
hij, zij, het | wringt uit | wrong uit | heeft uitgewrongen |
wij | wringen uit | wrongen uit | hebben uitgewrongen |
jullie | wringen uit | wrongen uit | hebben uitgewrongen |
zij, ze | wringen uit | wrongen uit | hebben uitgewrongen |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitwringen with some of the pronouns.
- Ik wring de natte doek uit.
- Jij wringt je handdoek uit na het douchen.
- Hij wringt zijn sokken uit voordat hij ze aantrekt.
- Zij wringt de spons uit in het sop.
- Wij wringen de kledingstukken uit om ze te laten drogen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitwringen with some of the pronouns.
- Vroeger wrong ik altijd de natte doek uit.
- Jij wrong je handdoek uit na het douchen toen we nog jong waren.
- Hij wrong zijn sokken uit voordat hij ze aantrok tijdens de vakantie.
- Zij wrong de spons uit in het sop elke dag voor het eten.
- Wij wrongen de kledingstukken uit om ze te laten drogen vóór de wasmachine.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitwringen with some of the pronouns.
- Ik heb de natte doek uitgewrongen.
- Jij hebt je handdoek uitgewrongen na het douchen.
- Hij heeft zijn sokken uitgewrongen voordat hij ze aantrok.
- Zij heeft de spons uitgewrongen in het sop.
- Wij hebben de kledingstukken uitgewrongen om ze te laten drogen.