ontzadelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontzadel | ontzadelde | heb ontzadeld |
jij, je, u | ontzadelt | ontzadelde | hebt ontzadeld |
hij, zij, het | ontzadelt | ontzadelde | heeft ontzadeld |
wij | ontzadelen | ontzadelden | hebben ontzadeld |
jullie | ontzadelen | ontzadelden | hebben ontzadeld |
zij, ze | ontzadelen | ontzadelden | hebben ontzadeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontzadelen with some of the pronouns.
- Ik ontzadel de paarden elke avond.
- Jij ontzadelt je fiets voordat je naar binnen gaat.
- Hij ontzadelt zijn motor na een lange rit.
- Zij ontzadelen de ezels in de stal.
- Wij ontzadelen de pony's voor de kinderen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontzadelen with some of the pronouns.
- Ik ontzadelde de paarden elke avond toen ik nog op de boerderij werkte.
- Jij ontzadelde je fiets altijd voordat je naar huis ging.
- Hij ontzadelde zijn motor na elke lange rit.
- Zij ontzadelde de ezels in de oude stal voordat ze verhuisden.
- Wij ontzadelde de pony's voor de kinderen elke zaterdagochtend.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontzadelen with some of the pronouns.
- Ik heb de paarden ontzadeld toen ik klaar was met rijden.
- Jij hebt je fiets ontzadeld voordat je hem op slot deed.
- Hij heeft zijn motor ontzadeld na een lange tocht.
- Zij hebben de ezels ontzadeld in de nieuwe schuur.
- Wij hebben de pony's ontzadeld voordat we ze gingen borstelen.