beslissen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beslis | besliste | heb beslist |
jij, je, u | beslist | besliste | hebt beslist |
hij, zij, het | beslist | besliste | heeft beslist |
wij | beslissen | beslisten | hebben beslist |
jullie | beslissen | beslisten | hebben beslist |
zij, ze | beslissen | beslisten | hebben beslist |
Presens
Example presens sentences for Beslissen with some of the pronouns.
- Ik beslis om morgen naar de film te gaan.
- Jij beslist altijd snel.
- Hij beslist over de toekomst van het bedrijf.
- Wij beslissen samen wat we gaan doen.
- Zij beslissen of ze mee willen doen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Beslissen with some of the pronouns.
- Ik besliste vroeger altijd impulsief.
- Jij besliste vaak zonder na te denken.
- Hij besliste gisteren over het voorstel.
- Wij beslisten samen hoe we het probleem zouden aanpakken.
- Zij beslisten om niet deel te nemen aan het evenement.
Perfectum
Example perfectum sentences for Beslissen with some of the pronouns.
- Ik heb besloten om morgen naar de film te gaan.
- Jij bent snel besloten.
- Hij heeft over de toekomst van het bedrijf besloten.
- Wij hebben samen besloten wat we gaan doen.
- Zij hebben besloten om mee te doen.