omzwenken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwenk om | zwenkte om | heb omgezwenkt |
jij, je, u | zwenkt om | zwenkte om | hebt omgezwenkt |
hij, zij, het | zwenkt om | zwenkte om | heeft omgezwenkt |
wij | zwenken om | zwenkten om | hebben omgezwenkt |
jullie | zwenken om | zwenkten om | hebben omgezwenkt |
zij, ze | zwenken om | zwenkten om | hebben omgezwenkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Omzwenken with some of the pronouns.
- Ik zwenk om naar links.
- Jij zwenkt om naar rechts.
- Hij/Zij/Het zwenkt om naar het midden.
- Wij zwenken om naar achteren.
- Jullie zwenken om naar voren.
- Zij zwenken om naar de zijkant.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omzwenken with some of the pronouns.
- Ik zwenkte om naar links.
- Jij zwenkte om naar rechts.
- Hij/Zij/Het zwenkte om naar het midden.
- Wij zwenkten om naar achteren.
- Jullie zwenkten om naar voren.
- Zij zwenkten om naar de zijkant.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omzwenken with some of the pronouns.
- Ik ben omgezwenkt naar links.
- Jij bent omgezwenkt naar rechts.
- Hij/Zij/Het is omgezwenkt naar het midden.
- Wij zijn omgezwenkt naar achteren.
- Jullie zijn omgezwenkt naar voren.
- Zij zijn omgezwenkt naar de zijkant.