lorren

Conjugations List of Lorren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklorlordeheb gelord
jij, je, ulortlordehebt gelord
hij, zij, hetlortlordeheeft gelord
wijlorrenlordenhebben gelord
jullielorrenlordenhebben gelord
zij, zelorrenlordenhebben gelord

Presens
Beta

Example presens sentences for Lorren with some of the pronouns.

  • Ik lor, jij lorret, hij/zij/het lorret, wij/jullie/zij loren.
  • De kinderen loren snoepjes uit de voorraadkast.
  • Wij lorren regelmatig spullen op de rommelmarkt.
  • Lor je vaak kleding bij tweedehandswinkels?
  • Hoeveel geld lorren ze normaal gesproken voor zo'n product?

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Lorren with some of the pronouns.

  • Ik lorde, jij lorde, hij/zij/het lorde, wij/jullie/zij lorden.
  • Vroeger lorde ik vaak kleding van mijn zus.
  • Hij lorde altijd geld van zijn ouders om snoep te kopen.
  • Toen ik jong was, lorde ik veel speelgoed van mijn vrienden.
  • Wij lorden vroeger altijd appels uit de boomgaard.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Lorren with some of the pronouns.

  • Ik heb gelord, jij hebt gelord, hij/zij/het heeft gelord, wij/jullie/zij hebben gelord.
  • Heb je ooit iets gelord waar je spijt van hebt gekregen?
  • Zij heeft veel spullen gelord tijdens haar reis door AziĆ«.
  • Wij hebben gisteren nieuwe boeken gelord.
  • Hoe lang heb jij in die winkel rondgelord voordat je iets kocht?