britsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | brits | britste | heb gebritst |
jij, je, u | britst | britste | hebt gebritst |
hij, zij, het | britst | britste | heeft gebritst |
wij | britsen | britsten | hebben gebritst |
jullie | britsen | britsten | hebben gebritst |
zij, ze | britsen | britsten | hebben gebritst |
PresensBeta
Example presens sentences for Britsen with some of the pronouns.
- Ik brits elke avond voor het slapengaan.
- Jij britst graag in je vrije tijd.
- Hij/Zij britst met veel enthousiasme.
- Wij britsen regelmatig tijdens onze vakanties.
- Zij britsen samen in het weekend.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Britsen with some of the pronouns.
- Vroeger britste ik altijd met mijn vrienden.
- Toen ik jonger was, britste ik elke zomer op het strand.
- Hij/Zij britste vroeger vaak naar de bergen.
- Wij britsten ieder jaar naar dezelfde camping.
- Als kind britsten zij altijd met hun ouders.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Britsen with some of the pronouns.
- Ik heb gebritst tijdens mijn laatste reis naar Frankrijk.
- Jij bent al eerder naar deze plek gebritst.
- Hij/Zij is net teruggekomen van een lange britstrip.
- Wij hebben vaak in Europa gebritst.
- Zij zijn al meerdere keren naar die bestemming gebritst.