vertederen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verteder | vertederde | heb vertederd |
jij, je, u | vertedert | vertederde | hebt vertederd |
hij, zij, het | vertedert | vertederde | heeft vertederd |
wij | vertederen | vertederden | hebben vertederd |
jullie | vertederen | vertederden | hebben vertederd |
zij, ze | vertederen | vertederden | hebben vertederd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vertederen with some of the pronouns.
- De schattige puppy vertedert mijn hart.
- De lieve glimlach van het kind vertedert iedereen.
- De romantische film vertedert me telkens weer.
- Haar vriendelijke gebaar vertedert de mensen om haar heen.
- De ontroerende muziek vertedert het publiek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vertederen with some of the pronouns.
- Vroeger vertederde de oude fotoalbum me altijd.
- Toen ik haar zag, vertederde ze me met haar charmante glimlach.
- Het kleine meisje vertederde iedereen met haar onschuldige blik.
- Elke keer als hij zong, vertederde hij het publiek met zijn stem.
- De oude man vertederde ons met zijn wijze verhalen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vertederen with some of the pronouns.
- Ik ben vertederd door het mooie schilderij.
- Hij heeft me vorige week vertederd met zijn grappige opmerkingen.
- Ze is diep vertederd geworden door het liefdesbriefje dat ze ontving.
- We hebben ons laten vertederen door de schattige kittens.
- Jullie hebben het hele gezelschap vertederd met jullie optreden.