samenklonteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klonter samen | klonterde samen | ben samengeklonterd |
jij, je, u | klontert samen | klonterde samen | bent samengeklonterd |
hij, zij, het | klontert samen | klonterde samen | is samengeklonterd |
wij | klonteren samen | klonterden samen | zijn samengeklonterd |
jullie | klonteren samen | klonterden samen | zijn samengeklonterd |
zij, ze | klonteren samen | klonterden samen | zijn samengeklonterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Samenklonteren with some of the pronouns.
- De stoffen samenklonteren snel.
- Ik zie dat de deeltjes samenklonteren.
- Wanneer de temperatuur daalt, begint het mengsel samen te klonteren.
- De melk begint te samenklonteren wanneer je er citroensap aan toevoegt.
- Het duurt even voordat de verf begint samen te klonteren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Samenklonteren with some of the pronouns.
- De stoffen klonten snel samen.
- Vroeger zag ik dat de deeltjes samenklonterden.
- Toen de temperatuur daalde, begon het mengsel samen te klonteren.
- De melk begon samen te klonten toen ik er citroensap aan toevoegde.
- In het verleden klootten de verf samen nadat het een tijdje stond.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Samenklonteren with some of the pronouns.
- De stoffen zijn snel samen geklonterd.
- Ik heb gezien dat de deeltjes samen zijn geklonterd.
- Toen de temperatuur daalde, is het mengsel gaan samenklonteren.
- De melk is gaan samenklonteren toen ik er citroensap aan heb toegevoegd.
- Nadat het een tijdje stond, is de verf samen geklonterd.