uitdruppen

Conjugations List of Uitdruppen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdrup uitdrupte uitben uitgedrupt
jij, je, udrupt uitdrupte uitbent uitgedrupt
hij, zij, hetdrupt uitdrupte uitis uitgedrupt
wijdruppen uitdrupten uitzijn uitgedrupt
julliedruppen uitdrupten uitzijn uitgedrupt
zij, zedruppen uitdrupten uitzijn uitgedrupt

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitdruppen with some of the pronouns.

  • Ik drup uit de vaatdoek.
  • Jij drupt uit je regenjas.
  • Hij/Zij/Het drupt uit de fles.
  • Wij druppen uit de koffiepot.
  • Zij druppen uit hun paraplu's.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitdruppen with some of the pronouns.

  • Ik droop uit de fles.
  • Jij droop uit de emmer.
  • Hij/Zij/Het droop uit de gieter.
  • Wij droopten uit de plantenpot.
  • Zij droopten uit de waterkoker.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitdruppen with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgedruppeld op de vloer.
  • Jij hebt uitgedruppeld op je shirt.
  • Hij/Zij/Het heeft uitgedruppeld in de gootsteen.
  • Wij hebben uitgedruppeld op het aanrecht.
  • Zij hebben uitgedruppeld op het tafelkleed.