begieten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | begiet | begoot | heb begoten |
jij, je, u | begiet | begoot | hebt begoten |
hij, zij, het | begiet | begoot | heeft begoten |
wij | begieten | begoten | hebben begoten |
jullie | begieten | begoten | hebben begoten |
zij, ze | begieten | begoten | hebben begoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Begieten with some of the pronouns.
- Ik begiet de planten in de tuin.
- Jij begiet het gazon elke avond.
- Hij/zij/het begiet de bloemen met water.
- Wij begieten de groenten in de moestuin.
- Jullie begieten de bomen in het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Begieten with some of the pronouns.
- Vroeger begoot ik altijd de planten in de tuin.
- Toen begoot jij het gazon elke avond.
- Hij/zij/het begoot vroeger de bloemen met water.
- Vroeger begoten wij altijd de groenten in de moestuin.
- Toen begoten jullie de bomen in het park.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Begieten with some of the pronouns.
- Ik heb de planten in de tuin begoten.
- Jij hebt het gazon elke avond begoten.
- Hij/zij/het heeft de bloemen met water begoten.
- Wij hebben de groenten in de moestuin begoten.
- Jullie hebben de bomen in het park begoten.