dissimileren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dissimileer | dissimileerde | heb gedissimileerd |
jij, je, u | dissimileert | dissimileerde | hebt gedissimileerd |
hij, zij, het | dissimileert | dissimileerde | heeft gedissimileerd |
wij | dissimileren | dissimileerden | hebben gedissimileerd |
jullie | dissimileren | dissimileerden | hebben gedissimileerd |
zij, ze | dissimileren | dissimileerden | hebben gedissimileerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Dissimileren with some of the pronouns.
- Ik dissimileer in de klas om mijn leerlingen te laten nadenken.
- Jij dissimileert vaak tijdens het gesprek.
- Hij/Zij dissimileert door zijn/haar emoties te verbergen.
- Wij dissimileren niet over onze problemen.
- Jullie dissimileren moeiteloos in verschillende situaties.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dissimileren with some of the pronouns.
- Ik dissimileerde altijd als ik zenuwachtig was.
- Jij dissimileerde regelmatig tijdens de les.
- Hij/Zij dissimileerde vroeger om conflicten te vermijden.
- Wij dissimileerden soms om onze ouders niet teleur te stellen.
- Jullie dissimileerden altijd tijdens belangrijke examens.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dissimileren with some of the pronouns.
- Ik heb gedissimileerd toen ik met mijn vrienden was.
- Jij hebt al eerder gedissimileerd tijdens presentaties.
- Hij/Zij heeft stiekem gedissimileerd om zijn/haar ware gevoelens te verbergen.
- Wij hebben nooit openlijk gedissimileerd over onze twijfels.
- Jullie hebben goed gedissimileerd tijdens het onderzoek.