ontgroeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontgroei | ontgroeide | ben ontgroeid |
jij, je, u | ontgroeit | ontgroeide | bent ontgroeid |
hij, zij, het | ontgroeit | ontgroeide | is ontgroeid |
wij | ontgroeien | ontgroeiden | zijn ontgroeid |
jullie | ontgroeien | ontgroeiden | zijn ontgroeid |
zij, ze | ontgroeien | ontgroeiden | zijn ontgroeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontgroeien with some of the pronouns.
- Ik ontgroei de kinderachtige gewoontes.
- Jij ontgroeit langzaam je verlegenheid.
- Hij ontgroeit zijn jeugdige naïviteit.
- Zij ontgroeien de beperkingen van hun opvoeding.
- Wij ontgroeien snel onze vroegere angsten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontgroeien with some of the pronouns.
- Vroeger ontgroeide ik mijn verlegenheid niet zo gemakkelijk.
- Toen ik jong was, ontgroeide ik langzaam mijn kinderachtige gedrag.
- Hij ontgroeide zijn jeugdige dromen naarmate hij ouder werd.
- Zij ontgroeiden de beperkingen van hun omgeving toen ze volwassen werden.
- Wij ontgroeiden onze onzekerheden stap voor stap.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontgroeien with some of the pronouns.
- Ik ben mijn verlegenheid ontgroeid.
- Jij bent je kinderachtige gedrag ontgroeid.
- Hij is zijn jeugdige idealisme ontgroeid.
- Zij zijn hun oude denkpatronen ontgroeid.
- Wij zijn onze negatieve zelfbeelden ontgroeid.