uitbloeien

Conjugations List of Uitbloeien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbloei uitbloeide uitben uitgebloeid
jij, je, ubloeit uitbloeide uitbent uitgebloeid
hij, zij, hetbloeit uitbloeide uitis uitgebloeid
wijbloeien uitbloeiden uitzijn uitgebloeid
julliebloeien uitbloeiden uitzijn uitgebloeid
zij, zebloeien uitbloeiden uitzijn uitgebloeid

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitbloeien with some of the pronouns.

  • De bloemen bloeien prachtig uit in de lente.
  • Elk jaar bloeit deze plant weer opnieuw.
  • In mijn tuin bloeien verschillende kleurrijke bloemen.
  • De rozenstruik bloeit van juni tot september.
  • De tulpenbollen bloeien op in het voorjaar.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitbloeien with some of the pronouns.

  • De bloemen bloeiden prachtig uit in de lente toen ik op vakantie was.
  • Vroeger bloeide deze plant elk jaar weer opnieuw.
  • In mijn tuin bloeiden verschillende kleurrijke bloemen toen het nog zomer was.
  • De rozenstruik bloeide van juni tot september voordat hij gesnoeid werd.
  • Als kind bloeiden de tulpenbollen altijd op in het voorjaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitbloeien with some of the pronouns.

  • De bloemen zijn prachtig uitgebloeid in de lente.
  • Deze plant heeft vorig jaar weer opgebloeid.
  • Mijn tuin heeft verschillende kleurrijke bloemen doen uitbloeien.
  • De rozenstruik is van juni tot september uitgebloeid.
  • De tulpenbollen zijn opgebloeid in het voorjaar.