omzwachtelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | omzwachtel | omzwachtelde | heb omzwachteld |
jij, je, u | omzwachtelt | omzwachtelde | hebt omzwachteld |
hij, zij, het | omzwachtelt | omzwachtelde | heeft omzwachteld |
wij | omzwachtelen | omzwachtelden | hebben omzwachteld |
jullie | omzwachtelen | omzwachtelden | hebben omzwachteld |
zij, ze | omzwachtelen | omzwachtelden | hebben omzwachteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Omzwachtelen with some of the pronouns.
- Ik zwachtel de wond goed af.
- Jij zwachtelt de enkel stevig in.
- Hij zwachtelt de arm van de patiënt zorgvuldig.
- Wij zwachtelen regelmatig bij sportblessures.
- Zij zwachtelen de knie met een elastische bandage.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omzwachtelen with some of the pronouns.
- Ik zwachtelde de wond zorgvuldig af.
- Jij zwachtelde de enkel vakkundig in.
- Hij zwachtelde de arm van de patiënt voorzichtig.
- Wij zwachtelden regelmatig bij sportblessures.
- Zij zwachtelden de knie met een elastisch verband.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omzwachtelen with some of the pronouns.
- Ik heb de wond omzwachteld met een verband.
- Jij hebt de enkel omzwachteld na de blessure.
- Hij heeft de arm van de patiënt omzwachteld voor ondersteuning.
- Wij hebben regelmatig omzwachteld bij blessures.
- Zij hebben de knie omzwachteld met een compressieverband.