aanrazen

Conjugations List of Aanrazen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikraas aanraasde aanheb aangeraasd
jij, je, uraast aanraasde aanhebt aangeraasd
hij, zij, hetraast aanraasde aanheeft aangeraasd
wijrazen aanraasden aanhebben aangeraasd
jullierazen aanraasden aanhebben aangeraasd
zij, zerazen aanraasden aanhebben aangeraasd

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanrazen with some of the pronouns.

  • Ik raas aan naar de finish.
  • Jij raast aan als een wilde.
  • Hij/Zij raast aan door het bos.
  • Wij razen aan met volle snelheid.
  • Jullie razen aan met veel enthousiasme.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanrazen with some of the pronouns.

  • Ik raasde aan naar de overwinning.
  • Jij raasde aan als een storm.
  • Hij/Zij raasde aan door het veld.
  • Wij raasden aan met grote vaart.
  • Jullie raasden aan met veel plezier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanrazen with some of the pronouns.

  • Ik ben aangeraasd naar de eindstreep.
  • Jij bent aangetraasd als een wervelwind.
  • Hij/Zij is aangeraasd door het bos.
  • Wij zijn aangeraasd met volle kracht.
  • Jullie zijn aangeraasd met veel energie.