kennen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ken | kende | heb gekend |
jij, je, u | kent | kende | hebt gekend |
hij, zij, het | kent | kende | heeft gekend |
wij | kennen | kenden | hebben gekend |
jullie | kennen | kenden | hebben gekend |
zij, ze | kennen | kenden | hebben gekend |
Presens
Example presens sentences for Kennen with some of the pronouns.
- Ik ken hem al jarenlang.
- Zij kent de stad heel goed.
- Wij kennen elkaar van school.
- Jullie kennen vast wel dit restaurant.
- De kinderen kennen het verhaal uit hun hoofd.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Kennen with some of the pronouns.
- Vroeger kende ik hem heel goed.
- Toen ik jong was, kende ik de buurt op mijn duimpje.
- We kenden elkaar al voordat we hier kwamen wonen.
- Jullie kenden het antwoord niet en vroegen om hulp.
- Het meisje kende de weg niet en verdwaalde in de stad.
Perfectum
Example perfectum sentences for Kennen with some of the pronouns.
- Ik heb hem gisteren leren kennen.
- Zij heeft de taak voltooid en kent nu alle regels.
- Wij hebben elkaar tijdens de vakantie leren kennen.
- Jullie hebben deze film al eerder gezien, toch?
- De studenten hebben de theorie grondig bestudeerd en kennen het onderwerp nu goed.