begroten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | begroot | begrootte | heb begroot |
jij, je, u | begroot | begrootte | hebt begroot |
hij, zij, het | begroot | begrootte | heeft begroot |
wij | begroten | begrootten | hebben begroot |
jullie | begroten | begrootten | hebben begroot |
zij, ze | begroten | begrootten | hebben begroot |
PresensBeta
Example presens sentences for Begroten with some of the pronouns.
- Ik begroot de projectuitgaven voor volgend jaar.
- Jij begroot de kosten van de renovatieplannen.
- Hij begroot het budget voor de nieuwe marketingcampagne.
- Wij begroten de verwachte inkomsten voor het komende kwartaal.
- Zij begroten de uitgaven voor de reis naar het buitenland.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Begroten with some of the pronouns.
- Ik begrootte de projectuitgaven voor volgend jaar.
- Jij begrootte de kosten van de renovatieplannen.
- Hij begrootte het budget voor de nieuwe marketingcampagne.
- Wij begrootten de verwachte inkomsten voor vorig kwartaal.
- Zij begrootten de uitgaven voor de vorige reis naar het buitenland.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Begroten with some of the pronouns.
- Ik heb de projectuitgaven voor volgend jaar begroot.
- Jij hebt de kosten van de renovatieplannen begroot.
- Hij heeft het budget voor de nieuwe marketingcampagne begroot.
- Wij hebben de verwachte inkomsten voor het afgelopen kwartaal begroot.
- Zij hebben de uitgaven voor de reis naar het buitenland begroot.