aanharden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hard aan | hardde aan | heb aangehard |
jij, je, u | hardt aan | hardde aan | hebt aangehard |
hij, zij, het | hardt aan | hardde aan | heeft aangehard |
wij | harden aan | hardden aan | hebben aangehard |
jullie | harden aan | hardden aan | hebben aangehard |
zij, ze | harden aan | hardden aan | hebben aangehard |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanharden with some of the pronouns.
- Ik hard aan.
- Jij hardt aan.
- Hij/Zij het/hardt aan.
- Wij/jullie/zij harden aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanharden with some of the pronouns.
- Ik hardde aan.
- Jij hardde aan.
- Hij/Zij/Het hardde aan.
- Wij/jullie/zij hardden aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanharden with some of the pronouns.
- Ik heb aangehard.
- Jij hebt aangehard.
- Hij/Zij/Het heeft aangehard.
- Wij/jullie/zij hebben aangehard.