afbijten

Conjugations List of Afbijten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbijt afbeet afheb afgebeten
jij, je, ubijt afbeet afhebt afgebeten
hij, zij, hetbijt afbeet afheeft afgebeten
wijbijten afbeten afhebben afgebeten
julliebijten afbeten afhebben afgebeten
zij, zebijten afbeten afhebben afgebeten

Presens
Beta

Example presens sentences for Afbijten with some of the pronouns.

  • Ik bijt af in een appel.
  • Jij bijt af op je nagels.
  • Hij/Zij/Het bijt af op potloden.
  • Wij bijten af op harde broodjes.
  • Jullie bijten af op snoepjes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afbijten with some of the pronouns.

  • Ik beet af in een wortel.
  • Jij beet af op je pen.
  • Hij/Zij/Het beet af op zijn/haar vingers.
  • Wij beten af op de korst van het brood.
  • Jullie beten af op de tomaat.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afbijten with some of the pronouns.

  • Ik heb afgebeten van de taart.
  • Jij hebt afgebeten van de chocolade.
  • Hij/Zij/Het heeft afgebeten van het stukje kaas.
  • Wij hebben afgebeten van de pizza.
  • Jullie hebben afgebeten van de koekjes.