ophoepelen

Conjugations List of Ophoepelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhoepel ophoepelde opben opgehoepeld
jij, je, uhoepelt ophoepelde opbent opgehoepeld
hij, zij, hethoepelt ophoepelde opis opgehoepeld
wijhoepelen ophoepelden opzijn opgehoepeld
julliehoepelen ophoepelden opzijn opgehoepeld
zij, zehoepelen ophoepelden opzijn opgehoepeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Ophoepelen with some of the pronouns.

  • Ik hoepel op naar huis.
  • Jij hoepelt op uit mijn leven.
  • Hij/Zij hoepelt op van het feest.
  • Wij hoepelen op naar de stad.
  • Zij hoepelen op van het werk.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ophoepelen with some of the pronouns.

  • Ik hoepelde op toen ik genoeg had van de discussie.
  • Jij hoepelde op voordat ik je kon bedanken.
  • Hij/Zij hoepelde op nadat hij/zij zijn/haar spullen pakte.
  • Wij hoepelden op terwijl het begon te regenen.
  • Zij hoepelden op zodra de film was afgelopen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ophoepelen with some of the pronouns.

  • Ik ben opgehoopt van die vervelende situatie.
  • Jij bent opgehoopt na al die stressvolle weken.
  • Hij/Zij is opgehoopt van de drukte.
  • Wij zijn opgehoopt na een lange reis.
  • Zij zijn opgehoopt van de problemen.