zwatelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwatel | zwatelde | heb gezwateld |
jij, je, u | zwatelt | zwatelde | hebt gezwateld |
hij, zij, het | zwatelt | zwatelde | heeft gezwateld |
wij | zwatelen | zwatelden | hebben gezwateld |
jullie | zwatelen | zwatelden | hebben gezwateld |
zij, ze | zwatelen | zwatelden | hebben gezwateld |
PresensBeta
Example presens sentences for Zwatelen with some of the pronouns.
- Ik zwatel over mijn favoriete boeken.
- Jij zwatelt graag over politiek.
- Hij zwatelt altijd over zijn reizen.
- Wij zwatelen vaak over het weer.
- Zij zwatelen gezellig over hun weekendplannen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zwatelen with some of the pronouns.
- Vroeger zwatelde ik constant over mijn favoriete tv-show.
- Toen ik jonger was, zwatelde jij altijd over je hobby's.
- Hij zwatelde vroeger vaak over zijn familiegeschiedenis.
- Wij zwatelden altijd tijdens de lunchpauze.
- Zij zwatelden regelmatig 's avonds in het café.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zwatelen with some of the pronouns.
- Ik heb gezwateld tijdens de vergadering.
- Jij bent al eens aan het zwatelen geweest.
- Hij heeft veel gezwateld over zijn nieuwe project.
- Wij hebben gisteren flink gezwateld.
- Zij zijn samen al lang aan het zwatelen geweest.