lazeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lazer | lazerde | heb gelazerd |
jij, je, u | lazert | lazerde | hebt gelazerd |
hij, zij, het | lazert | lazerde | heeft gelazerd |
wij | lazeren | lazerden | hebben gelazerd |
jullie | lazeren | lazerden | hebben gelazerd |
zij, ze | lazeren | lazerden | hebben gelazerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Lazeren with some of the pronouns.
- Ik lazeren elke dag mijn oude papieren weg.
- Jij lazeren je rommel altijd in de prullenbak.
- Hij/Zij/Het lazeren zijn/haar speelgoed op de grond.
- Wij lazeren de bladeren in de herfst bij elkaar.
- Jullie lazeren de dozen in de opslagruimte.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lazeren with some of the pronouns.
- Ik lazert mijn oude papieren weg.
- Jij lazert je rommel altijd in de prullenbak.
- Hij/Zij/Het lazert zijn/haar speelgoed op de grond.
- Wij lazerden de bladeren in de herfst bij elkaar.
- Jullie lazerden de dozen in de opslagruimte.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lazeren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn oude papieren weg gelazerd.
- Jij hebt je rommel altijd in de prullenbak gelazerd.
- Hij/Zij/Het heeft zijn/haar speelgoed op de grond gelazerd.
- Wij hebben de bladeren in de herfst bij elkaar gelazerd.
- Jullie hebben de dozen in de opslagruimte gelazerd.