kladderen

Conjugations List of Kladderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkladderkladderdeheb gekladderd
jij, je, ukladdertkladderdehebt gekladderd
hij, zij, hetkladdertkladderdeheeft gekladderd
wijkladderenkladderdenhebben gekladderd
julliekladderenkladderdenhebben gekladderd
zij, zekladderenkladderdenhebben gekladderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kladderen with some of the pronouns.

  • Ik kladder een tekening op het papier.
  • Jij kladdert met verf op de muur.
  • Hij kladdert slordig in zijn schrift.
  • Zij kladderen met stiften op het whiteboard.
  • We kladderen graag in onze schetsboeken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kladderen with some of the pronouns.

  • Ik kladde vroeger altijd op het papier.
  • Jij kladde met verf op de muur.
  • Hij kladde slordig in zijn schrift.
  • Zij kladdden met stiften op het whiteboard.
  • We kladdden vaak in onze schetsboeken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kladderen with some of the pronouns.

  • Ik heb gekladderd op het papier.
  • Jij hebt met verf op de muur gekladderd.
  • Hij heeft slordig in zijn schrift gekladderd.
  • Zij hebben met stiften op het whiteboard gekladderd.
  • We hebben graag in onze schetsboeken gekladderd.