uitbenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | been uit | beende uit | heb uitgebeend |
jij, je, u | beent uit | beende uit | hebt uitgebeend |
hij, zij, het | beent uit | beende uit | heeft uitgebeend |
wij | benen uit | beenden uit | hebben uitgebeend |
jullie | benen uit | beenden uit | hebben uitgebeend |
zij, ze | benen uit | beenden uit | hebben uitgebeend |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitbenen with some of the pronouns.
- Ik been het vlees uit.
- Jij benen het vlees uit.
- Hij/zij/het benen het vlees uit.
- Wij benen het vlees uit.
- Jullie benen het vlees uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitbenen with some of the pronouns.
- Ik been het vlees uit.
- Jij beende het vlees uit.
- Hij/zij/het beende het vlees uit.
- Wij beeneden het vlees uit.
- Jullie beenden het vlees uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitbenen with some of the pronouns.
- Ik heb het vlees uitgebeend.
- Jij hebt het vlees uitgebeend.
- Hij/zij/het heeft het vlees uitgebeend.
- Wij hebben het vlees uitgebeend.
- Jullie hebben het vlees uitgebeend.