pousseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pousseer | pousseerde | heb gepousseerd |
jij, je, u | pousseert | pousseerde | hebt gepousseerd |
hij, zij, het | pousseert | pousseerde | heeft gepousseerd |
wij | pousseren | pousseerden | hebben gepousseerd |
jullie | pousseren | pousseerden | hebben gepousseerd |
zij, ze | pousseren | pousseerden | hebben gepousseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Pousseren with some of the pronouns.
- Ik pousspeer regelmatig tijdens mijn ochtendwandeling.
- Jij pousseert vaak in de sportschool.
- Hij/zij/het poussseert met veel kracht.
- Wij pousseren samen in hetzelfde team.
- Zij pousseren competitief op hoog niveau.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pousseren with some of the pronouns.
- Vroeger pousserde ik elke dag na school.
- Toen we jonger waren, pousspeerden we altijd in de achtertuin.
- Hij/zij/het pousspeerde met passie en plezier.
- In die tijd pousspeerden wij samen op het strand.
- Zij pousspeerden vroeger vaak in deze buurt.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pousseren with some of the pronouns.
- Ik heb gepousserd tijdens de wedstrijd gisteren.
- Jij bent al eerder gepousseerd in deze competitie.
- Hij/zij/het heeft veel ervaring in het pousseren.
- Wij hebben succesvol gepousserd in het vorige seizoen.
- Zij zijn al verschillende keren gepousseerd in de finale.