polijsten

Conjugations List of Polijsten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpolijstpolijstteheb gepolijst
jij, je, upolijstpolijsttehebt gepolijst
hij, zij, hetpolijstpolijstteheeft gepolijst
wijpolijstenpolijsttenhebben gepolijst
julliepolijstenpolijsttenhebben gepolijst
zij, zepolijstenpolijsttenhebben gepolijst

Presens
Beta

Example presens sentences for Polijsten with some of the pronouns.

  • Ik polijst de auto voor een mooie glans.
  • Jij polijst je schoenen voordat je naar een feest gaat.
  • Hij polijst zijn zilveren sieraden regelmatig.
  • Wij polijsten de vloer om deze te laten glanzen.
  • Zij polijsten de ramen van het gebouw.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Polijsten with some of the pronouns.

  • Vroeger polijste ik de auto voor een mooie glans.
  • Toen jij naar het feest ging, polijste je je schoenen.
  • Hij polijste zijn zilveren sieraden vroeger regelmatig.
  • Wij polijsten vroeger de vloer om deze te laten glanzen.
  • Zij polijsten toen de ramen van het gebouw.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Polijsten with some of the pronouns.

  • Ik heb de auto gepolijst voor een mooie glans.
  • Jij hebt je schoenen gepolijst voordat je naar een feest ging.
  • Hij heeft zijn zilveren sieraden regelmatig gepolijst.
  • Wij hebben de vloer gepolijst om deze te laten glanzen.
  • Zij hebben de ramen van het gebouw gepolijst.