harpoeneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | harpoeneer | harpoeneerde | heb geharpoeneerd |
jij, je, u | harpoeneert | harpoeneerde | hebt geharpoeneerd |
hij, zij, het | harpoeneert | harpoeneerde | heeft geharpoeneerd |
wij | harpoeneren | harpoeneerden | hebben geharpoeneerd |
jullie | harpoeneren | harpoeneerden | hebben geharpoeneerd |
zij, ze | harpoeneren | harpoeneerden | hebben geharpoeneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Harpoeneren with some of the pronouns.
- Ik harpoeneer de tonijn voor het avondeten.
- Jij harpoeneert de vis tijdens het duiken.
- Hij harpoeneert de haai met precisie.
- Wij harpoeneren de walvis tijdens de expeditie.
- Zij harpoeneren de zeevruchten voor het restaurant.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Harpoeneren with some of the pronouns.
- Ik harpoeneerde de schildpad voordat ik hem bevrijdde.
- Jij harpoeneerde de inktvis op het diepste punt van de oceaan.
- Hij harpoeneerde de makreel tijdens zijn jeugd.
- Wij harpoeneerden de haai niet omdat we respect hadden voor de natuur.
- Zij harpoeneerden de zwaardvis elke zomer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Harpoeneren with some of the pronouns.
- Ik heb de marlijn harpoeneerd tijdens mijn vorige reis.
- Jij hebt de rog harpoeneerd in de Caribische Zee.
- Hij heeft de zeilvis succesvol harpoeneerd.
- Wij hebben de tonijn al vaak harpoeneerd.
- Zij hebben de paling eerder dit jaar harpoeneerd.