uitbrullen

Conjugations List of Uitbrullen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbrul uitbrulde uitheb uitgebruld
jij, je, ubrult uitbrulde uithebt uitgebruld
hij, zij, hetbrult uitbrulde uitheeft uitgebruld
wijbrullen uitbrulden uithebben uitgebruld
julliebrullen uitbrulden uithebben uitgebruld
zij, zebrullen uitbrulden uithebben uitgebruld

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitbrullen with some of the pronouns.

  • Ik brul uit wanneer ik boos ben.
  • Jij brult uit tijdens de wedstrijd.
  • Hij/Zij brult uit als er een enge film op tv is.
  • Wij brullen uit op feestjes.
  • Jullie brullen uit bij comedyshows.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitbrullen with some of the pronouns.

  • Ik brulde uit toen ik mijn teen stootte.
  • Jij brulde uit van schrik.
  • Hij/Zij brulde uit van woede.
  • Wij brulden uit tijdens de grappige scène.
  • Jullie brulden uit van plezier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitbrullen with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgebruld na de overwinning.
  • Jij hebt uitgebruld toen je het goede nieuws hoorde.
  • Hij/Zij heeft uitgebruld van het lachen.
  • Wij hebben uitgebruld op het concert.
  • Jullie hebben uitgebruld aan het einde van de film.