aandrentelen

Conjugations List of Aandrentelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdrentel aandrentelde aanben aangedrenteld
jij, je, udrentelt aandrentelde aanbent aangedrenteld
hij, zij, hetdrentelt aandrentelde aanis aangedrenteld
wijdrentelen aandrentelden aanzijn aangedrenteld
julliedrentelen aandrentelden aanzijn aangedrenteld
zij, zedrentelen aandrentelden aanzijn aangedrenteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Aandrentelen with some of the pronouns.

  • Ik aandrentel door het park.
  • Jij aandrentelt naar de winkel.
  • Hij/Zij aandrentelt langzaam naar de deur.
  • Wij aandrentelen samen naar school.
  • Zij aandrentelen voorzichtig langs de rivier.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aandrentelen with some of the pronouns.

  • Ik dreentelde door het park.
  • Jij dreentelde naar de winkel.
  • Hij/Zij dreentelde langzaam naar de deur.
  • Wij dreentelden samen naar school.
  • Zij dreentelden voorzichtig langs de rivier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aandrentelen with some of the pronouns.

  • Ik heb aandrenteld door het park.
  • Jij bent naar de winkel aandrenteld.
  • Hij/Zij is langzaam naar de deur aandrenteld.
  • Wij zijn samen naar school aandrenteld.
  • Zij hebben voorzichtig langs de rivier aandrenteld.