aantakelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | takel aan | takelde aan | heb aangetakeld |
jij, je, u | takelt aan | takelde aan | hebt aangetakeld |
hij, zij, het | takelt aan | takelde aan | heeft aangetakeld |
wij | takelen aan | takelden aan | hebben aangetakeld |
jullie | takelen aan | takelden aan | hebben aangetakeld |
zij, ze | takelen aan | takelden aan | hebben aangetakeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aantakelen with some of the pronouns.
- Ik takel aan het oude schip.
- Jij takelt de zware kisten op.
- Hij takelt de auto naar boven.
- Wij takelen de vracht omhoog.
- Zij takelen de machine omlaag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aantakelen with some of the pronouns.
- Ik takelde aan het oude schip.
- Jij takelde de zware kisten op.
- Hij takelde de auto naar boven.
- Wij takelden de vracht omhoog.
- Zij takelden de machine omlaag.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aantakelen with some of the pronouns.
- Ik heb het schip aangepakt.
- Jij hebt de kisten opgetakeld.
- Hij heeft de auto naar boven gehesen.
- Wij hebben de vracht omhooggetakeld.
- Zij hebben de machine omlaaggehaald.