inparkeren

Conjugations List of Inparkeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikparkeer inparkeerde inheb ingeparkeerd
jij, je, uparkeert inparkeerde inhebt ingeparkeerd
hij, zij, hetparkeert inparkeerde inheeft ingeparkeerd
wijparkeren inparkeerden inhebben ingeparkeerd
jullieparkeren inparkeerden inhebben ingeparkeerd
zij, zeparkeren inparkeerden inhebben ingeparkeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Inparkeren with some of the pronouns.

  • Ik parkeer mijn auto in.
  • Jij parkeert je fiets in de garage.
  • Hij parkeert zijn vrachtwagen op de oprit.
  • Zij parkeert haar scooter naast het café.
  • Wij parkeren onze motor in de parkeergarage.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inparkeren with some of the pronouns.

  • Ik parkeerde mijn auto in de straat.
  • Jij parkeerde je fiets altijd achter het huis.
  • Hij parkeerde zijn vrachtwagen vaak op de grote parkeerplaats.
  • Zij parkeerde haar scooter gisteren voor het eerst zelf.
  • Wij parkeerden onze motor vroeger altijd bij het station.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inparkeren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn auto ingeparkeerd.
  • Jij hebt je fiets ingeparkeerd in de stalling.
  • Hij heeft zijn vrachtwagen op de juiste plek ingeparkeerd.
  • Zij heeft haar scooter netjes ingeparkeerd langs de weg.
  • Wij hebben onze motor veilig ingeparkeerd in de parkeerkelder.