blowen

Conjugations List of Blowen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikblowblowdeheb geblowd
jij, je, ublowtblowdehebt geblowd
hij, zij, hetblowtblowdeheeft geblowd
wijblowenblowdenhebben geblowd
jullieblowenblowdenhebben geblowd
zij, zeblowenblowdenhebben geblowd

Presens
Beta

Example presens sentences for Blowen with some of the pronouns.

  • Ik blow elke dag een joint.
  • Jij blowt regelmatig met je vrienden.
  • Hij/Zij blowt graag in het park.
  • Wij blowen soms op feestjes.
  • Zij blowen niet meer sinds ze gestopt zijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Blowen with some of the pronouns.

  • Vroeger blowde ik veel tijdens mijn studententijd.
  • Jij blowde altijd voordat je ging slapen.
  • Hij/Zij blowde regelmatig in de pauze op school.
  • Wij blowden samen op vakantie in Spanje.
  • Zij blowden stiekem in hun slaapkamer terwijl hun ouders weg waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Blowen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren geblowd met mijn broer.
  • Jij bent al vaak gaan blowen in Amsterdam.
  • Hij/Zij heeft nog nooit geblowd in zijn/haar leven.
  • Wij zijn vorige maand naar een coffeeshop gegaan om te blowen.
  • Zij hebben altijd stiekem geblowd toen ze jong waren.