karweien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | karwei | karweide | heb gekarweid |
jij, je, u | karweit | karweide | hebt gekarweid |
hij, zij, het | karweit | karweide | heeft gekarweid |
wij | karweien | karweiden | hebben gekarweid |
jullie | karweien | karweiden | hebben gekarweid |
zij, ze | karweien | karweiden | hebben gekarweid |
PresensBeta
Example presens sentences for Karweien with some of the pronouns.
- Ik karwei aan het tuinhuisje.
- Jij karweit in de garage.
- Hij/Zij/Het karweit graag in de avond.
- Wij karweien samen aan het project.
- Jullie karweien vaak op zaterdag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Karweien with some of the pronouns.
- Ik karweide altijd graag in mijn vrije tijd.
- Jij karweide vroeger bij de buurtvereniging.
- Hij/Zij/Het karweide regelmatig in de oude schuur.
- Wij karweiden toen we jong waren.
- Jullie karweiden elke zomer op de boerderij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Karweien with some of the pronouns.
- Ik heb gekarweid aan de schutting.
- Jij hebt in de ochtend gekarweid.
- Hij/Zij/Het heeft gisteren gekarweid in de keuken.
- Wij hebben al veel gekarweid dit jaar.
- Jullie hebben vorige week gekarweid in de tuin.