renationaliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | renationaliseer | renationaliseerde | heb gerenationaliseerd |
jij, je, u | renationaliseert | renationaliseerde | hebt gerenationaliseerd |
hij, zij, het | renationaliseert | renationaliseerde | heeft gerenationaliseerd |
wij | renationaliseren | renationaliseerden | hebben gerenationaliseerd |
jullie | renationaliseren | renationaliseerden | hebben gerenationaliseerd |
zij, ze | renationaliseren | renationaliseerden | hebben gerenationaliseerd |