sammelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sammel | sammelde | heb gesammeld |
jij, je, u | sammelt | sammelde | hebt gesammeld |
hij, zij, het | sammelt | sammelde | heeft gesammeld |
wij | sammelen | sammelden | hebben gesammeld |
jullie | sammelen | sammelden | hebben gesammeld |
zij, ze | sammelen | sammelden | hebben gesammeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Sammelen with some of the pronouns.
- Ik verzamel postzegels.
- Jij verzamelt munten.
- Hij/Zij verzamelt ansichtkaarten.
- Wij verzamelen oude boeken.
- Zij verzamelen stripboeken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sammelen with some of the pronouns.
- Ik verzamelde postzegels.
- Jij verzamelde munten.
- Hij/Zij verzamelde ansichtkaarten.
- Wij verzamelden oude boeken.
- Zij verzamelden stripboeken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sammelen with some of the pronouns.
- Ik heb postzegels verzameld.
- Jij hebt munten verzameld.
- Hij/Zij heeft ansichtkaarten verzameld.
- Wij hebben oude boeken verzameld.
- Zij hebben stripboeken verzameld.