uitkletsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klets uit | kletste uit | heb uitgekletst |
jij, je, u | kletst uit | kletste uit | hebt uitgekletst |
hij, zij, het | kletst uit | kletste uit | heeft uitgekletst |
wij | kletsen uit | kletsten uit | hebben uitgekletst |
jullie | kletsen uit | kletsten uit | hebben uitgekletst |
zij, ze | kletsen uit | kletsten uit | hebben uitgekletst |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitkletsen with some of the pronouns.
- Ik klets uit over mijn vakantieplannen.
- Jij kletst uit met je vrienden na school.
- Hij kletst uit over zijn favoriete sportteam.
- Wij kletsen uit tijdens het weekend.
- Zij kletsen uit over de laatste roddels.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitkletsen with some of the pronouns.
- Ik kletste uit over mijn vakantieplannen.
- Jij kletste uit met je vrienden na school.
- Hij kletste uit over zijn favoriete sportteam.
- Wij kletsten uit tijdens het weekend.
- Zij kletsten uit over de laatste roddels.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitkletsen with some of the pronouns.
- Ik heb uitgekletst over mijn vakantieplannen.
- Jij hebt uitgekletst met je vrienden na school.
- Hij heeft uitgekletst over zijn favoriete sportteam.
- Wij hebben uitgekletst tijdens het weekend.
- Zij hebben uitgekletst over de laatste roddels.