wieden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wied | wiedde | heb gewied |
jij, je, u | wiedt | wiedde | hebt gewied |
hij, zij, het | wiedt | wiedde | heeft gewied |
wij | wieden | wiedden | hebben gewied |
jullie | wieden | wiedden | hebben gewied |
zij, ze | wieden | wiedden | hebben gewied |
PresensBeta
Example presens sentences for Wieden with some of the pronouns.
- Ik wiedel de tuin elke week om onkruid te verwijderen.
- Jij weidt de bloembedden regelmatig uit.
- Hij/zij/we wiedt het gras grondig voordat hij/zij het maait.
- Wij wieden de ongewenste planten in de moestuin.
- Jullie wieden de borders zorgvuldig zodat de bloemen goed kunnen groeien.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wieden with some of the pronouns.
- Vroeger wiedelde ik de tuin zelf, maar nu huur ik een tuinman in.
- Toen ik jonger was, weidde ik altijd de bloembedden in de voortuin.
- Hij/zij/we wiedde het gras regelmatig tijdens de zomermaanden.
- In die tijd wiedden wij de ongewenste planten met de hand.
- Jullie wiedden de borders elke lente om ze voor te bereiden op het nieuwe seizoen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wieden with some of the pronouns.
- Ik heb de tuin vorige week gewied.
- Jij hebt de bloembedden al eerder gewied.
- Hij/zij/we heeft het gras net gewied voordat het begon te regenen.
- Wij hebben de ongewenste planten in de moestuin weggehaald door te wieden.
- Jullie hebben de borders recentelijk gewied en ze zien er nu netjes uit.