uniformeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | uniformeer | uniformeerde | heb geüniformeerd |
jij, je, u | uniformeert | uniformeerde | hebt geüniformeerd |
hij, zij, het | uniformeert | uniformeerde | heeft geüniformeerd |
wij | uniformeren | uniformeerden | hebben geüniformeerd |
jullie | uniformeren | uniformeerden | hebben geüniformeerd |
zij, ze | uniformeren | uniformeerden | hebben geüniformeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uniformeren with some of the pronouns.
- Ik uniformeer de kleding van het personeel.
- Jij uniformeert je schooltas met badges.
- Hij/Zij/Het uniformeert de regels voor de dresscode.
- Wij uniformeren de werktijden in ons bedrijf.
- Jullie uniformeren de uniformen van de sportteams.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uniformeren with some of the pronouns.
- Ik uniformeerde de kleding van het personeel.
- Jij uniformeerde je schooltas met badges.
- Hij/Zij/Het uniformeerde de regels voor de dresscode.
- Wij uniformeerden de werktijden in ons bedrijf.
- Jullie uniformeerden de uniformen van de sportteams.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uniformeren with some of the pronouns.
- Ik heb de kleding van het personeel geüniformeerd.
- Jij hebt je schooltas met badges geüniformeerd.
- Hij/Zij/Het heeft de regels voor de dresscode geüniformeerd.
- Wij hebben de werktijden in ons bedrijf geüniformeerd.
- Jullie hebben de uniformen van de sportteams geüniformeerd.