verslijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verslijk | verslijkte | ben verslijkt |
jij, je, u | verslijkt | verslijkte | bent verslijkt |
hij, zij, het | verslijkt | verslijkte | is verslijkt |
wij | verslijken | verslijkten | zijn verslijkt |
jullie | verslijken | verslijkten | zijn verslijkt |
zij, ze | verslijken | verslijkten | zijn verslijkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Verslijken with some of the pronouns.
- Ik verslijt mijn schoenen snel.
- Jij verslijt je kleren te vaak.
- Hij verslijt zijn tijd aan nutteloze zaken.
- Wij verslijten veel energie tijdens het sporten.
- Zij verslijten hun spullen niet gemakkelijk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verslijken with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, versleet ik altijd mijn speelgoed.
- Vroeger versleet jij snel je tandenborstels.
- Hij versleet zijn broeken binnen een paar maanden.
- Wij versleten vroeger veel papier tijdens het tekenen.
- Als kinderen versleten zij hun knuffels heel snel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verslijken with some of the pronouns.
- Ik heb mijn oude trui versleten.
- Jij hebt je favoriete boek versleten.
- Hij heeft zijn schoenen helemaal versleten.
- Wij hebben de band van onze fiets versleten.
- Zij hebben hun vriendschap nooit versleten.