aanbulderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bulder aan | bulderde aan | ben aangebulderd |
jij, je, u | buldert aan | bulderde aan | bent aangebulderd |
hij, zij, het | buldert aan | bulderde aan | is aangebulderd |
wij | bulderen aan | bulderden aan | zijn aangebulderd |
jullie | bulderen aan | bulderden aan | zijn aangebulderd |
zij, ze | bulderen aan | bulderden aan | zijn aangebulderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanbulderen with some of the pronouns.
- Ik bulder aan tijdens de storm.
- Jij buldert aan als een woeste leeuw.
- Hij/Zij/Het buldert aan met krachtige stem.
- Wij bulderen aan om gehoord te worden.
- Jullie bulderen aan als een koor van donderende stemmen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanbulderen with some of the pronouns.
- Ik bulderde aan maar werd niet gehoord.
- Jij bulderde aan alsof je de wereld wilde veranderen.
- Hij/Zij/Het bulderde aan met passie en overtuiging.
- Wij bulderden aan als een protestgroep.
- Jullie bulderden aan, maar niemand luisterde.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanbulderen with some of the pronouns.
- Ik heb aangebulderd om mijn punt te maken.
- Jij hebt aangebulderd en indruk gemaakt.
- Hij/Zij/Het heeft aangebulderd tijdens het debat.
- Wij hebben aangebulderd en onze mening geuit.
- Jullie hebben aangebulderd tegen onrechtvaardigheid.