afpolderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | polder af | polderde af | heb afgepolderd |
jij, je, u | poldert af | polderde af | hebt afgepolderd |
hij, zij, het | poldert af | polderde af | heeft afgepolderd |
wij | polderen af | polderden af | hebben afgepolderd |
jullie | polderen af | polderden af | hebben afgepolderd |
zij, ze | polderen af | polderden af | hebben afgepolderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afpolderen with some of the pronouns.
- We polderen het land af om nieuwe gebieden te creëren.
- Jij poldert het water af om een droger terrein te krijgen.
- Hij/Zij poldert de grond af voor landbouwdoeleinden.
- Wij polderen dit gebied af om overstromingen te voorkomen.
- Jullie polderen de rivier af om de waterstroom te reguleren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afpolderen with some of the pronouns.
- Vroeger polderde ik het land af om nieuwe gebieden te creëren.
- Vroeger polderde je het water af om een droger terrein te krijgen.
- Vroeger polderde hij/zij de grond af voor landbouwdoeleinden.
- Vroeger polderden we dit gebied af om overstromingen te voorkomen.
- Vroeger polderden jullie de rivier af om de waterstroom te reguleren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afpolderen with some of the pronouns.
- Ik heb het land afgepolderd om een nieuw gebied te creëren.
- Je hebt het water afgepolderd om een droger terrein te krijgen.
- Hij/Zij heeft de grond afgepolderd voor landbouwdoeleinden.
- We hebben dit gebied afgepolderd om overstromingen te voorkomen.
- Jullie hebben de rivier afgepolderd om de waterstroom te reguleren.