aanharken

Conjugations List of Aanharken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhark aanharkte aanheb aangeharkt
jij, je, uharkt aanharkte aanhebt aangeharkt
hij, zij, hetharkt aanharkte aanheeft aangeharkt
wijharken aanharkten aanhebben aangeharkt
jullieharken aanharkten aanhebben aangeharkt
zij, zeharken aanharkten aanhebben aangeharkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanharken with some of the pronouns.

  • Ik hark de bladeren aan.
  • Jij harkt de bladeren aan.
  • Hij/Zij/Het harkt de bladeren aan.
  • Wij harken de bladeren aan.
  • Jullie harken de bladeren aan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanharken with some of the pronouns.

  • Ik harkte de bladeren aan.
  • Jij harkte de bladeren aan.
  • Hij/Zij/Het harkte de bladeren aan.
  • Wij harkten de bladeren aan.
  • Jullie harkten de bladeren aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanharken with some of the pronouns.

  • Ik heb de bladeren aangeharkt.
  • Jij hebt de bladeren aangeharkt.
  • Hij/Zij/Het heeft de bladeren aangeharkt.
  • Wij hebben de bladeren aangeharkt.
  • Jullie hebben de bladeren aangeharkt.