aanmarcheren

Conjugations List of Aanmarcheren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmarcheer aanmarcheerde aanheb aangemarcheerd
jij, je, umarcheert aanmarcheerde aanhebt aangemarcheerd
hij, zij, hetmarcheert aanmarcheerde aanheeft aangemarcheerd
wijmarcheren aanmarcheerden aanhebben aangemarcheerd
julliemarcheren aanmarcheerden aanhebben aangemarcheerd
zij, zemarcheren aanmarcheerden aanhebben aangemarcheerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanmarcheren with some of the pronouns.

  • De soldaten marcheren aan.
  • Ik marcheer aan in de parade.
  • Jij marcheert aan met volle energie.
  • Hij/Zij marcheert aan als een professionele militair.
  • Wij marcheren aan in formatie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanmarcheren with some of the pronouns.

  • De soldaten marcheerden aan.
  • Ik marcheerde aan in de parade.
  • Jij marcheerde aan met volle energie.
  • Hij/Zij marcheerde aan als een professionele militair.
  • Wij marcheerden aan in formatie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanmarcheren with some of the pronouns.

  • De soldaten zijn aanmarcheerd.
  • Ik ben aanmarcheerd in de parade.
  • Jij bent aanmarcheerd met volle energie.
  • Hij/Zij is aanmarcheerd als een professionele militair.
  • Wij zijn aanmarcheerd in formatie.