aanmunten

Conjugations List of Aanmunten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmunt aanmuntte aanheb aangemunt
jij, je, umunt aanmuntte aanhebt aangemunt
hij, zij, hetmunt aanmuntte aanheeft aangemunt
wijmunten aanmuntten aanhebben aangemunt
julliemunten aanmuntten aanhebben aangemunt
zij, zemunten aanmuntten aanhebben aangemunt

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanmunten with some of the pronouns.

  • Ik munten aan. (I mint coins.)
  • Jij munt aan. (You mint coins.)
  • Hij/Zij/Het munt aan. (He/She/It mints coins.)
  • Wij munten aan. (We mint coins.)
  • Jullie munten aan. (You all mint coins.)

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanmunten with some of the pronouns.

  • Ik muntte aan. (I minted coins.)
  • Jij muntte aan. (You minted coins.)
  • Hij/Zij/Het muntte aan. (He/She/It minted coins.)
  • Wij muntten aan. (We minted coins.)
  • Jullie muntten aan. (You all minted coins.)

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanmunten with some of the pronouns.

  • Ik heb aangemunt. (I have minted coins.)
  • Jij hebt aangemunt. (You have minted coins.)
  • Hij/Zij/Het heeft aangemunt. (He/She/It has minted coins.)
  • Wij hebben aangemunt. (We have minted coins.)
  • Jullie hebben aangemunt. (You all have minted coins.)