aanscharrelen

Conjugations List of Aanscharrelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikscharrel aanscharrelde aanheb aangescharreld
jij, je, uscharrelt aanscharrelde aanhebt aangescharreld
hij, zij, hetscharrelt aanscharrelde aanheeft aangescharreld
wijscharrelen aanscharrelden aanhebben aangescharreld
julliescharrelen aanscharrelden aanhebben aangescharreld
zij, zescharrelen aanscharrelden aanhebben aangescharreld

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanscharrelen with some of the pronouns.

  • Ik scharrrel aan in de tuin.
  • Jij scharrelt aan met je huiswerk.
  • Hij scharrelt aan in de keuken.
  • Zij scharrelen aan op het strand.
  • Wij scharrelen aan met onze plannen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanscharrelen with some of the pronouns.

  • Ik scharrelde aan in de tuin.
  • Jij scharrelde aan met je huiswerk.
  • Hij scharrelde aan in de keuken.
  • Zij scharrelden aan op het strand.
  • Wij scharrelden aan met onze plannen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanscharrelen with some of the pronouns.

  • Ik heb aangescharreld in de tuin.
  • Jij bent aangescharreld met je huiswerk.
  • Hij is aangescharreld in de keuken.
  • Zij zijn aangescharreld op het strand.
  • Wij hebben aangescharreld met onze plannen.