aanbelanden

Conjugations List of Aanbelanden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbeland aanbelandde aanben aanbeland
jij, je, ubelandt aanbelandde aanbent aanbeland
hij, zij, hetbelandt aanbelandde aanis aanbeland
wijbelanden aanbelandden aanzijn aanbeland
julliebelanden aanbelandden aanzijn aanbeland
zij, zebelanden aanbelandden aanzijn aanbeland

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanbelanden with some of the pronouns.

  • Ik beland aan in het park om te genieten van de natuur.
  • Jij belandt aan op de luchthaven na een lange vlucht.
  • Hij/Zij belandt aan in een nieuwe stad voor zijn/haar studie.
  • Wij belanden aan bij het restaurant voor een heerlijk diner.
  • Zij belanden aan op het strand om te zonnebaden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanbelanden with some of the pronouns.

  • Ik belandde aan in het park en genoot van de natuur.
  • Jij belandde aan op de luchthaven na een lange vlucht.
  • Hij/Zij belandde aan in een nieuwe stad voor zijn/haar studie.
  • Wij belandden aan bij het restaurant voor een heerlijk diner.
  • Zij belandden aan op het strand om te zonnebaden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanbelanden with some of the pronouns.

  • Ik ben aanbeland in het park en heb genoten van de natuur.
  • Jij bent aanbeland op de luchthaven na een lange vlucht.
  • Hij/Zij is aanbeland in een nieuwe stad voor zijn/haar studie.
  • Wij zijn aanbeland bij het restaurant en hebben heerlijk gedineerd.
  • Zij zijn aanbeland op het strand en hebben lekker gezond.