afneuzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | neus af | neusde af | heb afgeneusd |
jij, je, u | neust af | neusde af | hebt afgeneusd |
hij, zij, het | neust af | neusde af | heeft afgeneusd |
wij | neuzen af | neusden af | hebben afgeneusd |
jullie | neuzen af | neusden af | hebben afgeneusd |
zij, ze | neuzen af | neusden af | hebben afgeneusd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afneuzen with some of the pronouns.
- Ik neus af in de bibliotheek.
- Jij neust af tijdens de les.
- Hij/Zij/Het neust af in zijn/haar kamer.
- Wij neuzen af op het strand.
- Jullie neuzen af in de tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afneuzen with some of the pronouns.
- Ik snoof af in de speeltuin.
- Jij snoof af in het bos.
- Hij/Zij/Het snoof af op school.
- Wij snoven af in de dierentuin.
- Jullie snoven af in het museum.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afneuzen with some of the pronouns.
- Ik heb afgesnuffeld in de winkel.
- Jij hebt afgesnuffeld in de keuken.
- Hij/Zij/Het heeft afgesnuffeld in de auto.
- Wij hebben afgesnuffeld in het park.
- Jullie hebben afgesnuffeld op het feest.