conveniëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | convenieer | convenieerde | heb geconvenieerd |
jij, je, u | convenieert | convenieerde | hebt geconvenieerd |
hij, zij, het | convenieert | convenieerde | heeft geconvenieerd |
wij | conveniëren | convenieerden | hebben geconvenieerd |
jullie | conveniëren | convenieerden | hebben geconvenieerd |
zij, ze | conveniëren | convenieerden | hebben geconvenieerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Conveniëren with some of the pronouns.
- Ik convenieer met de nieuwe regels.
- Jij convenieert altijd met mijn voorstellen.
- Hij/Zij convenieert niet met de gangbare praktijk.
- Wij conveniëren met de beslissing van het bestuur.
- Jullie conveniëren regelmatig met elkaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Conveniëren with some of the pronouns.
- Ik convenieerde vaak met mijn collega's.
- Jij convenieerde nooit met mijn standpunten.
- Hij/Zij convenieerde soms met de oplossingen.
- Wij convenieerden met de oude beleidsmaatregelen.
- Jullie convenieerden eerder met de andere partij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Conveniëren with some of the pronouns.
- Ik heb geconvenieerd met de tegenpartij.
- Jij bent altijd met mij geconvenieerd.
- Hij/Zij heeft niet met ons geconvenieerd.
- Wij zijn tot een overeenkomst gekomen en hebben geconvenieerd.
- Jullie hebben onderling geconvenieerd om samen te werken.