zomeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | null | null | null |
jij, je, u | null | null | null |
hij, zij, het | zomert | zomerde | heeft gezomerd |
wij | null | null | null |
jullie | null | null | null |
zij, ze | null | null | null |
PresensBeta
Example presens sentences for Zomeren with some of the pronouns.
- Ik zomer in de tuin.
- Jij zomert graag aan het strand.
- Hij/zij/het zomert altijd in warme landen.
- Wij zomeren vaak op de camping.
- Jullie zomeren samen met vrienden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zomeren with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, zomerde ik altijd bij mijn grootouders.
- Vroeger zomerden we regelmatig in eigen land.
- Hij/zij/het zomerde elk jaar in dezelfde plaats.
- Wij zomerden vroeger altijd op de boerderij van oom Jan.
- Jullie zomerden als kind altijd in het buitenzwembad.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zomeren with some of the pronouns.
- Ik heb deze zomer veel tijd buiten doorgebracht.
- Jij bent vorige zomer naar een exotisch eiland gezomerd.
- Hij/zij/het heeft in zijn/haar jeugd veel gezomerd.
- Wij zijn afgelopen zomer niet veel gaan zomeren.
- Jullie hebben al vaker in dit vakantiehuisje gezomerd.